In 2002 heeft Nederland, net als veel andere landen in Europa, de euro geïntroduceerd. Allemaal kregen we nieuwe euromunten en nieuwe bankbiljetten.
Onze kinderen kunnen zich niet meer voorstellen dat voorheen elk land haar eigen munt had en dat je tijdens vakantie allerlei verschillende munten in je beurs had.
Karel V
Al sinds de Middeleeuwen was Nederland bekend met de gulden. De gulden vond zijn oorsprong in 1543, toen Keizer Karel V in alle Nederlandse gewesten een zilveren gulden uitbracht.
Voor die tijd een revolutionaire gebeurtenis, want vanaf dat moment zag elke munt er hetzelfde uit met dezelfde waarde.
Op deze munten werd een afbeelding van Karel V gedrukt en op de rand werd zijn lijfspreuk gedrukt.
Je kon dus niet meer zien of een munt uit Holland kwam of uit Utrecht. Een breuk met de gewoonte, dat elke vorst of stad zijn of haar eigen munt had.
Dit betekende overigens niet dat deze oude munten niet meer geldig waren, want de nieuwe munten bleven naast de oude munten gewoon bestaan.
In zoverre was de introductie van deze nieuwe munt toch wel iets anders dan de start van de euro, omdat deze echt de oude marken, lires en de gulden verving.
Ruilhandel
Als we een beetje verder terug in de tijd gaan, dan zien we dat het eerste 'geld' ontstaan is als reactie op ruilhandel.
In den beginne waren de mensen zelfvoorzienend. Ze verbouwden hun eigen groenten en graan, hielden enkele koeien en kippen en gebruikten ezels of paarden voor het bewerken van het land of voor transport. En als je wat anders nodig had,
dan ruilde je het met je buurman.
Het bepalen van de prijs was soms wel eens lastig, want hoeveel eieren moet je ruilen tegen een emmer melk? Of als de ander alleen maar eieren te ruilen had voor melk en je hebt geen behoefte aan eieren en wel aan graan.
Het ruilproces werd dan ook steeds ingewikkelder en er kwam behoefte aan voorwerpen die door iedereen geaccepteerd werden als ruilmiddel. Gereedschap was zo’n voorwerp, maar ook speciale schelpen of zout.
Munten
Het eerste echte geld, zoals we dat nu kennen, is onafhankelijk van elkaar ontstaan in drie verschillende gebieden, maar wel ongeveer tegelijkertijd: China, India en het toenmalige koninkrijk Lydië.
De munten van Lydië waren een voorbeeld voor de munten van het Griekse en Romeinse Rijk. Toen de stad Rome steeds groter en groter werd en het gebied steeds meer werd uitgebreid, moesten deze legers natuurlijk betaald worden.
Het ging nog verder, want de wegen waarop de legers door het Rijk liepen, moesten natuurlijk ook aangelegd worden en dat moest ook betaald worden.
Uiteindelijk was het Romeinse Rijk zo groot als bijna heel Europa. De noordgrens van het Romeinse rijk liep overigens door Nederland heen. Romeinse heersers kregen dit geld door het innen van allerlei belastingen.
Florijn
Na de val van het Romeinse Rijk kwam in de vroege Middeleeuwen de ruilhandel weer terug. De ontwikkeling van steden door opbloeiende handel ,zorgde ervoor dat er weer behoefte kwam aan een vast ruilmiddel.
De gouden munt 'florijn' werd omstreeks 1200 na C voor het eerst uitgegeven in de stadsrepubliek Florence, met het stadswapen de leliebloem erop gedrukt.
Meer steden en plaatselijke vorsten begonnen in deze periode eigen munten uit te geven, om tegemoet te komen aan de behoefte van een vast ruilmiddel.
Toen Nederland in de 17e eeuw haar Gouden Eeuw had, wilde de Staten-Generaal de wildgroei aan allerlei munten een beetje aan banden slaan. Met behulp van allerlei plakkaten werd vastgelegd welke munten wel en welke munten niet gebruikt mochten worden.
Het naast elkaar bestaan van oude en nieuwe munten kwam ten einde, toen Koning Lodewijk Napoleon zijn munt in Nederland introduceerde en tegelijk bepaalde dat de andere munten geen wettig betaalmiddel meer waren. Dit was het begin van de gulden, die wij tot de introductie van de Euro hebben gehad.
Met dank aan 'De geschiedenis van ons geld', een uitgave van De Nederlandse Bank.