'Je had gewoon de jongste moeten zijn', zei mijn moeder vlak voor haar dood.
We spraken over vroeger en het kind dat ik was.
Haar eersteling; er zouden nog drie broers en zussen volgen.
Die kinderen krijgen meestal de minste aandacht blijkt uit een onderzoek van het NIDI
(Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut). Dat onderzoekt ons hele doen en denken,
maatschappelijke ontwikkelingen, nieuwe trends en vat dat samen in bulletins van acht pagina's.
Maar bij de meest recente uitgave moest ik toch even mijn wenkbrauwen fronsen. Op de voorpagina stond als conclusie van een onderzoek: Het oudste kind gaat voor. Het krijgt meer aandacht en geld.
Een voorkeursbehandeling dus.
Wat ik zelf van mijn status als oudste herinner, is vooral de voortdurende aansporing om als oudste het goede voorbeeld te moeten geven. Het 'jij bent de oudste' zoemde voortdurend om mijn oren.
Ik heb altijd het vermoeden gehad dat oudste kinderen broddellapjes van hun ouders waren. Een recht,
een averecht en dan weer uittrekken. Om een nieuwe opvoedingsstrategie uit te proberen.
Ik was een beweeglijke baby die aan de spijlen van die eeuwige box rammelde en als ik er eenmaal uit was dan wilde ik de wijde wereld van het grote huis in. En daarna de echte wereld.
Maar wat ik mij vooral herinner, is dat eeuwige mantra dat mij toebedeeld werd: 'Jij moet het goede voorbeeld geven, je bent de oudste'. 'Dat kan ik toch niet helpen,' riep ik dan.
Kennelijk leven we nu in een andere tijd waarin 'de oudste zijn' uit louter voordelen bestaat. Jongere kinderen krijgen lang niet zoveel aandacht bij hulp voor huiswerk en vergelijkbare activiteiten.
Het oudste kind gebruikt het grootste deel van de hulpbronnen - tijd en aandacht - van de ouders.
Die hulpbronnen worden bij de kinderen die daarna worden geboren, steeds kleiner. En dat blijft zo.
Bij financiële steun, het afronden van een opleiding, het vinden van een baan, huis of auto, het stichten van een gezin. Kortom: tegenwoordig bof je als je een eerste kind bent.